Heb ik autisme?

De autismespectrum Quotiënt Test

Psycholoog Simon Baron-Cohen en zijn collega’s hebben het Autismespectrum Quotiënt (AQ) ontwikkeld. De AQ test bestaat uit vijftig vragen en geeft aan in hoeverre iemand kenmerken van autisme vertoont. Er zijn drie versies van de AQ test, namelijk een versie voor kinderen van 4 tot 11 jaar oud, een versie voor jongvolwassenen met een leeftijd van 12 tot 15 jaar en een versie voor volwassenen die ontwikkeld is voor de leeftijdscategorie van 16 jaar en ouder. Hieronder kunt u de test voor volwassenen invullen.

Belangrijk: De test is geen middel om een diagnose vast te stellen. Het geeft alleen een indicatie in hoeverre u kenmerken van autisme vertoont. Een hoge score op de test betekent daarom niet direct dat u autisme heeft, evenals een lage score niet meteen uitsluitsel geeft.

Om definitief een diagnose vast te stellen zijn meerdere onderzoeken nodig. De diagnose autismespectrumstoornis kan alleen vastgesteld worden door een psychiater of psycholoog. Raadpleeg bij een vermoeden van een autismespectrumstoornis de huisarts. Hij of zij kan u naar de juiste persoon of instelling doorverwijzen.

De AQ-test

Kies bij elke onderstaande stelling telkens één antwoord dat het meest op u van toepassing is.

1. Ik doe liever dingen met anderen dan alleen.

2. Ik doe dingen het liefst elke keer op dezelfde manier.

3. Als ik me iets probeer voor te stellen, kan ik gemakkelijk een beeld in mijn hoofd creëren.

4. Ik fixeer me vaak op één ding waardoor ik andere dingen uit het oog verlies.

5. Ik hoor vaak (zachte) geluiden die anderen niet opvallen.

6. Mijn aandacht wordt vaak getrokken door nummerplaten van auto’s of soortgelijke rijtjes.

7. Andere mensen zeggen weleens dat het onbeleefd is wat ik heb gezegd terwijl ikzelf denk beleefd te zijn.

8. Als ik een verhaal lees, kan ik me gemakkelijk voorstellen hoe de personages eruit kunnen zien.

9. Ik ben gefascineerd door jaartallen en data.

10. In een groep mensen kan ik gemakkelijk gesprekken van verschillende mensen volgen.

11. Ik vind sociale situaties gemakkelijk.

12. Ik merk vaak details op die anderen niet opmerken.

13. Ik ga liever naar een bibliotheek dan naar een feest.

14. Ik kan gemakkelijk verhalen verzinnen.

15. Ik voel me meer aangetrokken tot mensen dan tot dingen

16. Ik heb vaak hele sterke interesses en als ik die niet kan uitvoeren, raak ik van streek.

17. Ik vind het leuk om over koetjes en kalfjes te praten.

18. Als ik praat, is het voor anderen niet altijd gemakkelijk om er een woord tussen te krijgen.

19. Ik ben gefascineerd door cijfers.

20. Als ik een verhaal lees, vind ik het moeilijk om de bedoelingen van de personages te achterhalen.

21. Ik geniet niet van het lezen van romans.

22. Ik vind het moeilijk om nieuwe vrienden te maken.

23. Ik merk erg vaak patronen op in dingen die ik zie.

24. Ik ga liever naar het theater dan naar een museum.

25. Het stoort me niet wanneer mijn dagelijkse routine verstoord wordt.

26. Ik merk vaak op dat ik niet weet hoe ik een gesprek gaande moet houden.

27. Wanneer iemand tegen me praat vind ik het makkelijk om ‘tussen de regels door te lezen’ (= de diepere betekenis van iemands woorden begrijpen).

28. Ik concentreer me meestal meer op het gehele plaatje dan op kleine details.

29. Ik ben niet erg goed in het onthouden van telefoonnummers.

30. Ik merk meestal geen kleine veranderingen op in een situatie of in iemands uiterlijk.

31. Ik merk wanneer iemand die naar me luistert, verveeld raakt.

32. Ik vind het gemakkelijk om meer dan één ding tegelijkertijd te doen.

33. Tijdens telefoongesprekken vind ik het lastig te bepalen wanneer het mijn beurt is om te praten.

34. Ik vind het leuk om spontaan iets te ondernemen.

35. In een groep ben ik vaak de laatste die grapjes van anderen begrijpt.

36. Ik vind het makkelijk om van iemands gezicht af te lezen wat iemand denkt of voelt.

37. Wanneer ik tijdens mijn activiteit onderbroken wordt, kan ik heel snel terugschakelen naar waar ik mee bezig was.

38. Ik ben goed in sociaal geklets.

39. Mensen vertellen me vaak dat ik alsmaar door blijf praten over hetzelfde onderwerp.

40. Toen ik jong was, speelde ik graag spelletjes met andere kinderen waarbij we onze fantasie gebruikten (ook wel: ‘doen alsof’ spelletjes).

41. Ik verzamel graag informatie over bepaalde onderwerpen (bijv. paarden, vogels, beroemdheden, planten).

42. Ik kan me moeilijk voorstellen hoe het zou zijn om iemand anders te zijn.

43. Ik plan zorgvuldig al mijn activiteiten waaraan ik deelneem.

44. Ik geniet van sociale gelegenheden.

45. Ik vind het moeilijk om de bedoelingen van mensen te achterhalen.

46. Nieuwe situaties maken me angstig.

47. Ik vind het leuk om nieuwe mensen te ontmoeten.

48. Ik ben een goede diplomaat.

49. Ik ben niet zo goed in het onthouden van de geboortedatum van mensen.

50. Ik vind het makkelijk om spelletjes met kinderen te spelen waarbij we doen alsof.