Diagnostiek

Sinds de invoering van de DSM-V in 2013 zijn alle subtypen (zoals klassiek autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS) komen te vervallen. Autisme wordt nu behandeld als een aandoening met een breed spectrum van symptomen en ernst. De ernst van de symptomen variëren van niveau 1 (ondersteuning nodig) tot niveau 3 (zeer substantiële ondersteuning nodig) waar de behandeling vervolgens op wordt afgestemd.

Vrouwen kunnen autisme gerelateerde symptomen over het algemeen beter verbergen dan hun mannelijke tegenhangers. Een vrouw is bijvoorbeeld beter in het maken van oogcontact, meer betrokken in gesprekken en kan over het algemeen beter voor zichzelf zorgen omdat ze gewoonten en gedragingen uit de omgeving goed observeert. Wetenschappers vermoeden dat vrouwen 3 tot wel 4 keer vaker hun symptomen camoufleren dan mannen. Het gevolg hiervan is dat symptomen van autisme vaak door de omgeving, maar ook door hulpverleners over het hoofd worden gezien. Vrouwen die eigenlijk een autismespectrumstoornis hebben, worden niet of veel later gediagnosticeerd of ontvangen een verkeerde diagnose met alle gevolgen van dien. Het duurt gemiddeld acht jaar voordat iemand met een hulpvraag, die gerelateerd is aan autisme, daadwerkelijk de diagnose krijgt.

Het onderzoek

In het eerste gesprek wordt geprobeerd zo veel mogelijk informatie te verschaffen over de patiënt. Er worden bijvoorbeeld gesprekken gevoerd met de kinderen van de patiënt, de ouders, eerdere hulpverleners, werkgevers, collega’s, etc. Iedereen die waardevolle informatie kan geven over de jeugd en het dagelijks functioneren kan betrokken worden in het diagnostisch traject. 

Gezien het feit dat autisme een aangeboren stoornis is, moeten symptomen van autisme ook in de kindertijd van iemand aanwezig zijn. Er wordt dus niet alleen gekeken naar het huidig functioneren, maar ook naar de gedragingen en de ontwikkelingen uit de kindertijd. Het geven van voldoende informatie over de kindertijd kan voor vrouwen die op latere leeftijd het diagnosetraject ingaan, bemoeilijken. Om die reden wordt vaak een naastbetrokkene gevraagd om meer informatie over de kindertijd te geven.

Tijdens het diagnostisch traject kunnen ook de volgende aspecten bij iemand onderzocht worden: het intelligentieprofiel, de theory of mind, de centrale coherentie en de executieve functies. Het doel van het meten van deze aspecten is om in kaart te brengen met welke beperkingen rekening gehouden moet worden. Daarnaast worden in de praktijk ook weleens aanvullende onderzoeken uitgevoerd, zoals een persoonlijkheidsonderzoek. Het doel hiervan is om een andere stoornis uit te sluiten. Symptomen die behoren bij bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis kunnen namelijk veel lijken op de symptomen die behoren bij autisme.

DSM-V

Na het voeren van enkele gesprekken en het uitvoeren van tests wordt aan de hand van criteria uit de DSM-V de diagnose autisme wel of niet gesteld. De criteria uit de DSM-V bevat twee domeinen, namelijk domein A en domein B. Domein A bevat drie kenmerken en domein B vier. Wanneer iemand voldoet aan alle kenmerken uit domein A en twee van de vier kenmerken uit domein B dan wordt de diagnose gesteld door een psychiater of een gz-psycholoog. Zie hieronder de domeinen en bijbehorende kenmerken.

Domein A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie, zoals blijkt uit:

  • tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid
  • tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale communicatieve gedrag
  • tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties

Domein B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten, zoals blijkt uit:

  • stereotype of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
  • hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, star gehecht aan routines of geritualiseerde gedragspatronen
  • zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
  • over- of onder reageren op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten van de omgeving.

Tot slot

Nadat één gesprek of meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden en voldoende informatie is verkregen over de patiënt wordt vastgesteld of er sprake is van een autismespectrumstoornis. Het vaststellen van de diagnose kan alleen gedaan worden door een psychiater of gz-psycholoog. Aan de hand van de problematiek wordt gekeken welke behandeling het meest geschikt is. De behandeling kan plaatsvinden waar het diagnostisch traject heeft plaatsgevonden of er wordt een verwijzing gemaakt voor een behandeling bij een andere organisatie.