Oorzaken

Oorzaken

Een veel voorkomende vraag na een diagnose van autisme is wat de oorzaak ervan is. Helaas is nog veel onduidelijk over de oorzaken van autismespectrumstoornissen (ASS). Wel is bekend dat er niet één oorzaak is van autisme. Hoogstwaarschijnlijk spelen zowel genetische factoren als omgevingsfactoreneen rol. Deze factoren blijken het risico te vergroten dat iemand gediagnosticeerd wordt met autisme. Het is echter belangrijk om te weten dat een verhoogd risico niet hetzelfde is als oorzaak. Sommige genveranderingen die verband zijn gebracht met autisme kunnen bijvoorbeeld ook worden gevonden bij mensen die de stoornis niet hebben. Ook zal niet iedereen die wordt blootgesteld aan een omgevingsrisicofactor voor autisme de stoornis ontwikkelen. In feite is dat bij de meeste mensen het geval.

Genetische factoren

Onderzoek leert ons dat autisme vaak in gezinnen voorkomt waardoor aangenomen kan worden dat verschillende genen betrokken zijn bij een autismespectrumstoornis. Veranderingen in bepaalde genen verhogen het risico dat een kind geboren wordt met een autismespectrumstoornis. Als een ouder één of meer van deze genveranderingen draagt, kunnen ze worden doorgegeven aan een kind ook wanneer een ouder geen autisme heeft. Sommige genetische mutaties worden dus overgeërfd van de ouders. Daarnaast kan het voorkomen dat bepaalde genetische veranderingen bij de geboorte tot stand komen die de kans op autisme vergroten. Deze mutaties zijn niet overgeërfd van de ouders. De meeste genveranderingen veroorzaken zelf geen autisme; ze verhogen alleen het risico.

Wanneer één van de ouders autisme heeft dan is de kans op het krijgen van een kind met autisme 15 tot 20%. Als twee personen uit hetzelfde gezin autisme hebben dan is de kans dat een kind het krijgt 40%. Ter vergelijking: komt de stoornis niet in de familie voor dan is de kans ongeveer 1%.

Omgevingsfactoren

Onderzoek toont ook aan dat bepaalde invloeden uit de nabije omgeving het risico op autisme kunnen verhogen of verminderen bij mensen die genetisch gezien vatbaar zijn voor de stoornis. Belangrijk om te weten is dat een toename of afname van onderstaande omgevingsfactoren maar een klein effect heeft op de ontwikkeling van een autismespectrumstoornis.

De omgevingsrisicofactoren die een verhoogde kans geven op de ontwikkeling van autisme:

  • een ouder met autisme
  • een oudere leeftijd van de ouders
  • vroegtijdige geboorte
  • een laag geboortegewicht
  • het krijgen van twee- of meerling
  • zwangerschappen met een tussenpoos van minder dan een jaar
  • blootstelling aan luchtvervuiling tijdens de zwangerschap
  • diabetes bij de moeder

Bij veel van deze factoren gaat het om een statistisch verband. Uit onderzoek is een verband gevonden tussen een bepaalde factor en de aanwezigheid van autisme. Het is dan veelal te vroeg om te zeggen dat er daadwerkelijk een causaal verband is wat wil zeggen dat het een oorzaak is. Bijvoorbeeld: uit onderzoek blijkt dat een hogere leeftijd van de ouders de kans vergroot dat zij een kind krijgen die autisme heeft. De vraag is: komt dit door de leeftijd van de ouders? Of kan het zo zijn dat zij meer ‘autisme genen’ hebben waardoor de kans op het krijgen van een kind met autisme vergroot is?

Vitaminen

Sommige onderzoeken beweren dat bepaalde vitaminen de kans op autisme verkleinen wanneer er deze in tablet- of capsulevorm worden ingenomen tijdens de zwangerschap. Het gaat om onder andere foliumzuur en vitamine D. Echter, wetenschappelijk bewijs is gering waardoor niet met zekerheid gezegd kan worden in hoeverre suppletie van deze vitaminen de kans op autisme daadwerkelijk verkleint.

  • Wanneer foliumzuur voor en tijdens de bevruchting en tijdens de gehele zwangerschap ingenomen wordt, is de kans op het krijgen van een kind met klassiek autisme 40% kleiner en 27% kleiner op het krijgen van een kind met een autismespectrumstoornis. Dit onderzoek is gepubliceerd voor de komst van de DSM-V waardoor nog onderscheid wordt gemaakt tussen klassiek autisme en autismespectrumstoornissen.
  • Uit enkele onderzoeken blijkt ook vitamine D het risico op het krijgen van een kind met autisme te verkleinen. De sterkte 10 mcg, dat gelijk staat aan 400IE, zou het gewenste effect geven. Hoewel er dus twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de onderzoeken, raadt het Voedingscentrum zwangere vrouwen aan om iedere dag in elk geval 10 mcg (400IE) vitamine D per dag te slikken.

Geen verband tussen vaccins en autisme​

Eén van de fabels die over autisme rondgaat, is dat het veroorzaakt kan worden door vaccinaties die in de kindertijd zijn gezet. Diverse onderzoeken tonen echter aan dat er geen verband is tussen de stoornis en kindervaccinaties. De resultaten uit het oorspronkelijke onderzoek dat jaren geleden de fabel de wereld in heeft gebracht, zijn ingetrokken vanwege een slecht onderzoeksopzet en twijfelachtige onderzoeksmethoden.